Voorwoord

A thing of beauty is a joy for ever
(Keats)



Is een eindspelcomponist een kunstenaar? Onder de velen die zich met deze vraag hebben bezig gehouden, was de grote Hongaarse schaakmeester Géza Maroczy, een wereldtopper in het begin van de twintigste eeuw. Hij schreef daarover in zijn beroemd geworden Morphy-boek en benaderde de vraag in de vorm van een sprookje. Dat kwam ongeveer neer op het volgende:

Toen de Schepper zijn groot werk volbracht had, kwam het schaakspel zich beklagen over het feit dat het geen onderdak had. Noch in het ernstige paleis der wetenschappen, noch in de tempel der schone kunsten werd toegelaten. Het wilde echter geen genoegen nemen met een plaats tussen de spelletjes van elke dag…..!

Het schaakspel kreeg op deze klacht een schitterend antwoord: “Ik heb u geen bepaalde plaats gegeven omdat uw gebied niet duidelijk te begrenzen is. Maar zowel met de wetenschap als met de kunst zult u duidelijke verbindingen onderhouden. De wetenschap kunt u voorhouden dat ze nauwelijks strenger logisch denken kan en tot de kunst kunt u zeggen dat u kenners en liefhebbers op uw gebied een ongeëvenaard genot schenkt bij het naspelen van mooie partijen en fragmenten. Ik zal u grote vertegenwoordigers zenden, die u nu eens tot de wetenschap, dan weer tot de kunst zullen brengen. Bevrediging moet u vooral bij uzelf zoeken. En met dit lot moet u zich verzoenen.”

De geschiedenis heeft geleerd dat deze voorspellingen uitgekomen zijn. Mensen als Steinitz, Lasker, Capablanca, Euwe, Botwinnik en Karpov benaderden en beoefenden het schaakspel wetenschappelijk. Anderen, zoals Aljechin, Bronstein, Tal en Kasparov, deden de wereld verbaasd staan door hun manier van spelen, die getuigde van hun grote fantasie en creativiteit. En dan een man als Richard Réti, die behalve een groot schaakspeler ook een schitterend eindspelcomponist was. Toch heeft men in deze mensen nooit grote geleerden of grote kunstenaars kunnen zien. Zo blijft het schaakspel altijd een soort stiefkind, maar de logica en de schoonheid ervan zullen door de eeuwen heen bewondering oogsten.

Vooral in de eindspelstudie zijn wetenschap en schoonheid verenigd. Wie voor het eerst kennis maakt met een mooie compositie zal niet op dezelfde manier ontroerd raken, als bij het aanschouwen of beluisteren van kunstwerken, maar wel zal hij of zij soms de adem inhouden als de rijkdom aan finesses van een mooie studie tot het brein, het grootste fenomeen van de schepping, doordringt.

Ruim vijftig jaar geleden maakte ik een verzameling van studies, die mij zeer aan het hart lagen en die ik hoopte te gebruiken voor mijn schaakvoordrachten en trainingssessies. Tot mijn eigen verbazing had een uitgever er belangstelling voor. Het boekje verscheen onder de naam Schaakstukken spelen U voor. Het kwam toevallig in Antwerpen in de handen van Ignace Vandecasteele. Hij was als binnenhuisarchitect vertrouwd met de schoonheid in vorm en kleur en kende de regels van het schaakspel. Overigens had hij, hoe merkwaardig, nooit een werkelijke schaakpartij gespeeld. Maar de studies van grote componisten als Réti, Troitzki, Liboerkin moeten inspirerend gewerkt hebben, want Ignace begon met liefde en hartstocht mooie eindspelen te maken. Inmiddels heeft hij een eerbiedwaardig oeuvre op zijn naam staan. Het heeft in de schaakwereld indruk gemaakt.

“Je hebt me heel wat slapeloze nachten bezorgd”, zei hij tegen me bij de eerste kennismaking. Deze heeft uiteindelijk geleid tot een uiterst waardevolle vriendschap. Vandaar dat ik dit voorwoord als een eervolle opdracht heb beschouwd. Dat dit boek in handen moge komen van duizenden liefhebbers en kenners is de oprechte wens van

Hans Bouwmeester
Internationaal Meester